Pas toen journalist Maral Noshad Sharifi als kind de vraag kreeg of ze ‘een buitenlander’ was, besefte ze dat niet iedereen – zoals zij – naar Nederland was gevlucht. In New York ontdekte ze hoe het voelt om ergens écht thuis te zijn.
Twaalf jaar geleden rook ik het voor het eerst: de mengelmoes van dode ratten, roestig metrospoor en heet afval. Eindelijk thuis, dacht ik. Als jonge twintiger verhuisde ik naar New York vanwege een master journalistiek. Ik kon niet stoppen met lopen, strompelde van de ene naar de andere voor mij onbekende wijk. Ik zag de bubble tea in Chinatown, wandelde langs de gaybars in Chelsea en passeerde de sigarenboeren in Harlem. Dagen, weken, maanden liep ik door de grootste stad van de Verenigde Staten. Steeds weer verdwaalde ik in deze eindeloze wereld, al voelde alles er tegelijkertijd angstaanjagend vertrouwd. Méér vertrouwd nog dan Nederland. Waar zat ’m dat nou in?
Rennen zonder geluid
Vier jaar oud was ik, toen ik samen met mijn moeder in de beenruimte van brakke auto’s de grenzen van Europa overmeesterde – we waren gevlucht uit Iran. Ik herinner me hoe zij en ik door de bossen renden, weet nog hoe mijn zwangere moeder me vroeg mijn voeten zo zacht mogelijk neer te zetten terwijl ik dacht: maar hoe dan? De bladeren knisperden! Onderweg werden we opgepakt door de politie. Vastgezet. En weer vrijgelaten. Een smokkelaar vertelde dat we in Nederland makkelijk asiel konden aanvragen. Zo kwamen we in 1993 terecht in Moerkapelle, een christelijk dorp in de groene weiden van Zuid-Holland. Op straat staarden mensen ons gezin met donkere haren na. Ook toen ik op mijn dertiende verhuisde naar Scheveningen, viel ik daar op. Mijn witte middelbare school had heus weleens migranten over de vloer gehad, maar dat waren meestal mensen die kwamen schoonmaken.
Een tweede keer vluchten
Ik herinner me hoe een meisje uit groep twee me vroeg: “Ben jij een buitenlander? Mijn mama zegt dat jij uit een ander land komt.” Dat er zoiets bestond als verschillende landen, besefte ik op dat moment nog helemaal niet. Ik dacht dat alle kinderen, net zoals ik, in Iran waren geboren om vervolgens naar Nederland te vluchten. Toen ik acht was, sprong een jongen boven op me in het zwembad. Hij duwde mijn hoofd onder water en schold me uit voor stinkturk. Mijn vader legde uit dat de jongen waarschijnlijk ‘iets tegen buitenlanders’ had. Daar begreep ik niets van. Wij, buitenlanders? Maar we woonden toch in Nederland? Steeds meer kreeg ik het gevoel dat ik moest kiezen. Of ik was een slecht geïntegreerde Iraniër, of ik was een goed geïntegreerde Nederlander.
Na de terreuraanslagen op 11 september 2001 werd mijn afkomst pas echt ingewikkeld. Onbekenden vroegen naar mijn reactie en wilden ineens dingen van me weten, zoals: “Ben je moslim?” en “Mag jij later je eigen man uitkiezen?” Zo herinner ik me het moment dat ik op een matje lag bij de fysiotherapeut, ik was veertien. “Wat vond jij eigenlijk van de aanslagen van 11 september?” vroeg hij. Ik gaf hem een verbaasde blik. Ik was hier toch voor pijn in mijn rug? Hij vervolgde: “Er zijn mensen in Nederland die blij werden van die beelden en ik wil weten met wat voor cliënten ik te maken heb.” Toen ik tien jaar later na een studie politicologie voor mijn master (journalistiek) naar New York ging, besefte ik dat ik eigenlijk voor een tweede keer was gevlucht.
Gevoel van thuis
Nu ben ik terug in die stad, deze keer als correspondent voor de Volkskrant. En weer ervaar ik het gevoel van thuis. Ik woon in Brooklyn, op een soort drielandenpunt waar hipsters, Nuyoricans (de Puerto Ricaanse New Yorkers) en orthodoxe chassidische joden elkaar elke dag kruisen, met de skyline van Manhattan als decor. In de verte schittert het Vrijheidsbeeld. In mijn wijk zie ik jongens met pijpenkrullen uit schoolbussen stappen met Hebreeuwse teksten erop. Ik zie software engineers de doorman van de hoge torens groeten waarin ze wonen, hun appartementen van miljoenen dollars voorzien van bioscopen, spa’s en virtuele golfstudio’s. Op vrijdag ga ik met mijn Nuyorican-vrienden naar de Caribische club Toñitas op Grand Street, waar tot vroeg in de ochtend op reggaeton wordt gedanst. Ik bestel de biertjes in het Spaans, reken af met cash.
Omringd door de hele wereld
Omdat je in New York wordt omringd door de hele wereld is het moeilijk om je er niet thuis te voelen. Een vrouw die vanwege haar kinderen in Brooklyn is komen wonen, legt me goed uit wat de stad anders maakt dan veel andere plekken op aarde: “Mijn kinderen horen hier de hele dag verschillende talen, leren gerechten kennen van over de hele wereld,” zegt ze. “Natuurlijk leven ze hier ook in een bubbel, maar ze leren in ieder geval dat hún bubbel niet het centrum van het universum is.”
Precies dat heb ik in Nederland altijd anders ervaren. Ik denk dat het voor jongeren die nu in ons land opgroeien makkelijker moet zijn geworden. Nederland leert steeds beter omgaan met zijn diversiteit, dat wordt ook steeds vaker afgedwongen. Toen ik een puber was en mijn eigen identiteit nog moest ontwikkelen, was het voor mij heel duidelijk wie het centrum van de wereld was. En vooral wie zich daarin hoorde te schikken.
Levensverhalen
Terug naar die eerste, magische maand in New York in augustus 2011. Tijdens de eerste les van mijn master maakte ik met mijn ogen een rondje door de zaal, liet mijn blik glijden langs alle nieuwe klasgenoten die van over de hele wereld kwamen. “Zoals jullie weten, is het volgende maand tien jaar geleden dat de aanslagen van 11 september plaatsvonden,” zei mijn mentor, een man met één dikke grijze wenkbrauw. “Veel brandweermannen uit de stad besloten mee te vechten in Afghanistan en Irak.” Het Amerikaanse leger had veel slachtoffers gemaakt, maar zelf ook mensen verloren. Elke leerling kreeg van de docent de naam mee van een overleden soldaat. Als opdracht moesten wij hun familieleden opzoeken en hun levensverhaal optekenen.
Het was mijn eerste journalistieke verhaal ooit, ik zal het nooit vergeten. Ik kreeg de opdracht om te schrijven over Christian Engeldrum, een brandweerman uit de Bronx die na de val van de Twin Towers naar lichaamsresten zocht in het puin. Een tijd later meldde hij zich aan bij het leger. Hij werd uitgezonden naar Irak, waar hij in november 2004 op 39-jarige leeftijd sneuvelde. Ik dacht terug aan de fysiotherapeut in Nederland. Als die man mij vanwege mijn Midden-Oosterse achtergrond al verdacht vond, hoe zouden de nabestaanden van een omgekomen brandweerman die in het puin van de Twin Towers lichaamsdelen had geruimd dan naar mij kijken?
Met het zweet in mijn handen stond ik voor de deur van de familie van Christian Engeldrum. Pas na het interview begonnen ze over mijn ‘interesting name’. Ik vertelde dat ik in Iran was geboren. “We’re sure it’s a beautiful country,” was de reactie. Die dag verliet ik hun huis in verwarring. Zou het kunnen dat de mening van Nederlanders over landgenoten zoals ik negatiever was beïnvloed dan die van New Yorkers? Ondanks dat deze aanslagen plaatsvonden in New York en niet in Nederland?
Diversiteit wordt gevierd
De eerste nieuwkomer in New York heet Juan Rodriguez. Hij kwam uit de Dominicaanse Republiek en werd aan het begin van de zeventiende eeuw als vertaler ingehuurd door een Nederlandse kapitein op handelsmissie. De kapitein keerde terug naar huis, Juan bleef. Rodriguez’ komst als eerste migrant is zo belangrijk voor de identiteit van de stad dat een deel van de iconische Broadway naar hem is vernoemd. Het noordelijke deel van de kilometerslange straat heeft sinds tien jaar een tweede naam: de Juan Rodriguez Way – precies op de plek waar Broadway de buurten doorkruist waar veel Dominicanen wonen.
In New York vieren ze diversiteit. Door de eeuwen heen kwamen mensen vanuit alle hoeken van de wereld hier naartoe. Vijf procent van de totale wereldbevolking leeft in de Verenigde Staten, maar volgens de VN huisvest het land twintig procent van alle migranten ter wereld.
Goed zoals je bent
Het gevolg is dat mijn New Yorkse vrienden hier geruisloos tussen hun verschillende identiteiten bewegen, zonder rare vragen, zonder uitleg. Mijn vriendin Tenzin, die ook moest vluchten uit haar land, heeft een Californisch accent. Bij haar thuis staat een altaar waar ze haar goden vereert. Ze is Tibetaans, kookt Tibetaans en heeft een Tibetaanse partner. Maar als ik haar zie zitten, onderuitgezakt achter het stuur in de auto, denk ik: OMG, zó Amerikaans! Het mag en kan allemaal tegelijk. Amerikaans én Tibetaans. Amerikaans én Colombiaans. Amerikaans én Indiaas.
Ook in New York zit iedereen in zijn eigen bubbel, alleen leer je respectvol om te gaan met de bubbels van anderen. Dat moet ook wel, anders zou het constant oorlog zijn in zo’n hyperdiverse stad – en daarbuiten trouwens ook. Begrijp me goed: discriminatie is geen land onbekend. En de Verenigde Staten al helemaal niet. Mijn zwarte vrienden hoeven niet ver naar het zuiden te reizen om te maken te krijgen met ongelijkheid. Maar hier, in New York, voelen ze zich thuis.
Meer lezen
- Chanel Lodik over inclusie en diversiteit: “Ik merk dat mensen denken: doe maar weer normaal.”
- Rani geeft met haar illustraties een inclusief beeld van de maatschappij.
- Lise verhuisde naar een dorp, maar mist de stad nog steeds.
Tekst en fotografie Maral Noshad Sharifi
Gepubliceerd op 15 december 2023