Wat we kunnen leren van de Franse ‘klusjesdag’: ‘Het leek alsof het dorp minder openbaar was geworden – en meer van mij’

Schrijver Yolanda Entius woont deels in Amsterdam, deels in de Haut-Marne in Noordoost-Frankrijk. Tijdens de journée citoyenne merkt ze hoe deze klusjesdag bewoners samenbrengt.
Toen ik voor het eerst deelnam aan de ‘journée citoyenne’ in het Franse dorp waar wij een huis hebben, moest ik denken aan de dag dat ik in Amsterdam een voorbijganger een servet op straat had zien gooien. Ik was nog maar net buiten om de planten water te geven, toen een jongen de laatste hap van zijn broodje nam en daarna het servetje uit zijn handen liet glijden. “Hé,” zei ik, “you dropped something.” De jongen keek even over zijn schouder en zei: “Oh don’t bother, I don’t need it anymore.”
Samen klusjes klaren
Werkjes, daar draait het om tijdens de journée citoyenne: klusjes klaren waar geen tijd, geld of werknemer voor is en die anders blijven liggen. Iedereen die wil en kan, doet mee. Laaghangende telefoonleidingen worden terug op hun plek gelegd, de watertoren wordt schoongemaakt, de wasplaats geschrobd; het hele dorp krijgt een opknapbeurt en ook de gemeenschapszin krijgt een oppepper van jewelste. Dat is het idee.
Half werk en uitpuilende prullenbakken
Ook in ons huis in de Amsterdamse binnenstad hebben we zoiets. Klussendag heet het daar of, als het wat langer duurt, klusweekend. Maar de laatste jaren is daar flink de klad in gekomen. Als steeds dezelfde gezichten opduiken, dezelfde handen waar net iets te vaak alles weer uitvalt als thuis het eten wacht, vreet dat aan de moraal. Ik kan het niet meer aanzien als iemand een deur schuurt, poetst en half in de grondverf achterlaat. Dan maar geen klusdag, maar liever een karwei waarvoor ik door het jaar heen verantwoordelijk ben.
Voor het groen in onze straat bijvoorbeeld. Eigenlijk is het geen straat, maar een steegje dat, sinds de geparkeerde auto’s zijn vervangen door bloembakken, het aanzien van een hofje heeft. Dat trekt uiteraard toeristen. Ze duiken in koffieshops en snoepwinkels, pop-up- en flagshipstores en kaasboetiekjes. Het gevolg: uitpuilende afvalbakken en meeuwen die de inhoud over de stad verspreiden. De wijk die al lang geen wijk meer is, zucht en kreunt, en niemand die nog zin heeft om voor haar te zorgen.
Nauwelijks toerisme of afval
In ons dorp in de Haute-Marne zijn nauwelijks toeristen. Dat is er ook zo aantrekkelijk aan. Natuurlijk, er zijn buitenlanders, mensen zoals wij die een oud huis hebben gekocht en opgeknapt. En er zijn kinderen die zomers terugkeren naar het dorp van hun jeugd. Maar toerisme zou ik dat niet willen noemen. Er is gewoon ook niet zo veel te zien in ons dorp, om van kopen maar te zwijgen. Als je geluk hebt, kun je op sommige dagen tot negen uur ’s morgens terecht bij de bakker.
Net als alle dorpen in de streek heeft het een wasplaats, twee zelfs: de ene is overwoekerd door brandnetels, de andere wordt omringd door Frans’ geknipte struiken. Ook afval is er nauwelijks in ons dorp. Dankzij die afwezige toerist, maar ook het afschaffen van de oer-Franse gewoonte om afval te dumpen in de openbare ruimte helpt enorm.
Meelopen met de tuinman
Je kunt je lege jerrycans, spaanplaatkeukentje en verroeste pan nu bij de ‘déchèterie’ kwijt, een bemande vuilstort. En sinds een paar jaar hebben we dus die journée citoyenne. Nadat ik op die bewuste dag klein grind had weggehaald op een parkeerplaats voor camions werd ik tot mijn vreugde ingedeeld bij Mathieu, de tuinman.
We gingen onkruid wieden op het kerkhof. Niet alleen bleek Mathieu de kunst van het langzamer praten te verstaan, waardoor ik de kans kreeg te ontdekken hoe geestig hij uit de hoek kon komen, ook kwam ik erachter dat hij de drijvende kracht was achter het nieuwe onkruidbeleid. Dankzij hem mochten inheemse planten blijven staan. Wat hem niet beviel werd met de hand verwijderd. Een tijdrovend klusje, maar omdat de zon scheen begon ik zoemend van tevredenheid paardenbloemen rondom de graven weg te steken. Na afloop was er drank en een barbecue.
Zorgen voor het dorp
Voldaan liep ik naar huis met de belofte om wat stekken van mijn Geranium macrorrhizum (rotsooievaarsbek) áchter de graven, waar het lastig trekken is, te zetten. Je zult zien, beloofde ik Mathieu, dat dat binnen de kortste keren een tapijt is waar je nooit meer hoeft te komen. Het leek alsof het kerkhof, ja zelfs het hele dorp, veranderd was door deze dag. Het leek alsof het minder openbaar was geworden – en meer van mij. Niet om úit te wonen, te gebruiken zoals toeristen de stad – ergens toen moet ik aan dat dwarrelende servet hebben gedacht – maar om voor te zorgen.
Meer lezen
- Ook in de stad kun je zorgen voor biodiversiteit: zo doe je dat.
- Iris verhuisde naar het Franse platteland: zo ziet integreren er dus uit: meebuigen, op de tong bijten.
- Het roer om: chef-kok Julius ruilde de stad voor het Britse platteland (en verbouwt nu zijn eigen eten).
Fotografie Annie Spratt/Unsplash
Gepubliceerd op 8 mei