Christine van der Hoff woont in het oosten van Canada waar niemand een hek om zijn tuin heeft. Maar door die overvloed aan ruimte is ook de kijk op natuur en natuurbehoud compleet anders.
Misschien ligt het aan de manier waarop mensen omgaan met de natuur en hoe de overvloedigheid daarvan cultuur en gedrag beïnvloedt, en ook je besef van ruimte. Ik moet bezoek uit Nederland bijvoorbeeld altijd uitleggen waarom bijna niemand hier een hek of schutting om zijn tuin heeft Jij hebt een grote tuin, de buren hebben een grote tuin, en ergens in het midden loopt een denkbeeldige streep. Maar of die dennen nu van jou zijn of van de buren: ach.
Ja, als de exacte square footage van het perceel vast moet worden gesteld, bijvoorbeeld als je je huis wilt verkopen, komt er een landmeter die wikt en weegt en tot slot een feestelijk oranje lintje aan een tak bindt. Dan weet je letterlijk weer even waar je aan toe bent, qua yard. Maar in de dagelijkse praktijk is het dus niet zo belangrijk.
In het begin luisterden mijn Canadese vrienden dan ook met open mond als ik ze trakteerde op waargebeurde verhalen uit De rijdende rechter in Nederland. Buren die elkaar voor het gerecht slepen om vier centimeter van een overhangende tak, of een knarsend tuinhekje – seriously?
Aan de andere kant moeten de mensen hier in het oosten van Canada soms nog met wat meer moeite doordrongen worden van het belang van natuurbehoud, omdat de natuur vaak nog wordt gezien als bron van grondstoffen die je gewoon vrijelijk ter beschikking staat. In Nederland zit het besef van schaarste en het risico van uitputting veel dieper.
Snakken naar zuurstof
Deze verschillen snap ik nu, na tien jaar, helemaal. In het begin had ik als Nederlands stadsmens veel om me over te verbazen. Grappig: als je naar een land emigreert dat van ongeveer vergelijkbare culturele snit is, denk je dat alles daar wel aardig overeen zal komen met wat je gewend bent. Niet eens een bewust denkproces; gewoon een aanname die nergens op gebaseerd is.
Verhuis je bijvoorbeeld naar Peru, zo stel ik me voor, dan reken je erop dat alles anders is. We hadden ons natuurlijk grondig ingelezen op Canada, maar toch niet genoeg om nooit verrast te worden. Niet genoeg om te voorzien dat ik op de eerste dag in ons eerste huurhuis de huisbaas zou bellen om te vragen naar het nummer van het waterleidingbedrijf, en te horen zou krijgen dat het water uit een put in de tuin kwam. Gratis.
Wel wist ik dat er in Canada veel natuur is, en heel, heel veel ruimte. Als iemand vraagt waarom we voor Canada hebben gekozen, is het bondige antwoord nog steeds: we wilden zowel letterlijk als figuurlijk meer zuurstof. “Maar Nederland is toch óók mooi,” hoor ik dan vaak. Inderdaad. Nederland is ook mooi. Je hebt er natuur en frisse lucht, zelfs in de Randstad – als je op het juiste moment je hoofd gunstig kantelt. Maar hoe geweldig de duinpannen, trage rivieren, rietkragen en Veluwe ook zijn: een gemiddelde stadsbewoner met een gemiddelde kantoorbestaan en een balkon krijgt daar in de dagelijkse praktijk weinig van mee.
Natuur en frisse lucht zijn voor veel Nederlanders zaken waar ze in het weekend naartoe rijden. Is het te ver fietsen en komt er geen ov, dan moet je met de auto en vind je met een beetje geluk een parkeerplek. Maar als je pech hebt niet, en kun je weer naar huis met je Dopper, je picknickkleed en je lekkere wegleesboek.
En voor wie nu denkt dat wij naar Canada wilden omdat we stoere hikers zijn die al geotaggend bergwanden bedwingen: nee. Mijn vrouw is weliswaar sportief aangelegd (en personal trainer van beroep, dus gelukkig maar), maar ik ben ultralui en antizweet, en beiden slapen we liever in een hotel dan in een tent. We zijn ook geen spiritueel-geïnspireerde bosbaders. Het is veel simpeler. We wilden gewoon naar een boom kunnen kijken zonder er speciaal moeite voor te hoeven doen.
Nou, aan bomen geen gebrek dans le Canada. Je kunt uren door de bossen lopen of rijden zonder een kip tegen te komen, en als je eindelijk aan de bosrand komt, zie je rotsen, weilanden of de glinsterende oceaan, in plaats van flatgebouwen aan de horizon. Zo lekker. Wat ook heel lekker is: boodschappen doen en onderweg een bevroren waterval aan een rotswand zien hangen, of een zeearend in relaxte cirkels boven het bos zien zweven. Niet omdat je er speciaal naartoe bent gereden en een kaartje hebt gekocht, maar omdat het er gewoon allemaal is, op de meest onverwachte momenten en plekken.
Pas sinds ik hier woon, realiseer ik me hoe zorgvuldig Nederland in lapjes is verdeeld. Als je er een boom ziet staan, snap je automatisch van wie hij is. Staat hij in een tuin? Van de huiseigenaar. In een weiland? Van de boer. Stadspark? Van de gemeentelijke plantsoenendienst. Veluwe? Van Staatsbosbeheer. Mocht een boom omvallen, dan wordt hij in stukken gezaagd, verhakseld en opgeruimd, handen afkloppen en klaar.
Maar zie je hier een boom staan, dan weet je eigenlijk niks. Want wat wild bos lijkt, kan best een provinciaal park zijn, of omgekeerd. Of iemands achtertuin. Veel van dat bosgebied waar je urenlang doorheen kunt wandelen of rijden zonder een kip te zien, is officieel Crown Land. En dat is, in het kort, publieke wildernis die onder het alziend oog van het staatshoofd valt, Elizabeth II dus.
Maar chic eigendom van de koningin of niet: valt er ergens een boom om, dan ligt hij er een week later nog. En een jaar later ook nog, tot uiteindelijk de paddenstoelen en kevertjes er vegetarisch gehakt van maken. Niet omdat Canadezen niet van opgeruimd houden, maar omdat er geen beginnen aan is om al die miljoenen hectaren netjes aan te harken. Dat inzicht hielp me om beter te begrijpen wat ik om me heen zag, maar soms niet meteen snapte, met mijn Neder-ogen.
De natuur in Canada is gewoon minder beheersbaar. Door een overdaad aan ruimte en natuur voelen mensen zich er vrijer dan wanneer ze op een plek wonen waar zoiets schaars is. Daar zitten natuurlijk niet alleen maar positieve kanten aan.
Paal en perk
De conclusie uit recente archeologische vondsten is dat Noord-Amerika al zo’n vijftienduizend jaar wordt bewoond, veel langer dan eerst werd gedacht. Sommige bewoners waren nomaden, jagers en verzamelaars, anderen gingen geleidelijk aan meer aan landbouw en handel doen. Ze waren met relatief weinig en leefden van wat de natuur te bieden had, en dat was veel. Niets meer aan doen, zou je zeggen.
Maar het bleef niet bij die oorspronkelijke First Nations en Inuit (zoals indianen en Eskimo’s liever genoemd worden): er waren ontdekkingsreizigers onderweg. Los van een schip Vikingen dat in de tiende eeuw tijdelijk in Newfoundland aanspoelde, dienden zich ruim vijfhonderd jaar geleden een grote massa Europeanen aan. Wie door het Britse of Franse koningshuis de oceaan op werd gestuurd met zijn verrekijker, voelde zich natuurlijk verplicht om terug te komen met op z’n minst goed nieuws, maar liever nog met een buit of oogst.
In Canada bleek er een ogenschijnlijk eindeloze voorraad aan boomstammen en vachten van wilde dieren te bestaan om te exporteren. De Europese kolonisten konden hun geluk niet op, en als ware zestiende- en zeventiende-eeuwers voelden ze zich in hun ondernemingslust gesterkt door Bijbelteksten over rentmeesterschap. In Genesis, stelden ze, valt te lezen dat God de opbrengst van de aarde voor de mensen heeft bedoeld (en trouwens ook dat de mens in ruil iets moet teruggeven aan de aarde, maar daar lees je als ambitieuze kolonist makkelijk overheen).
Toen in de achttiende eeuw grondstoffen als goud, diamanten, koper en potas werden ontdekt, was het einde zoek. En zodra er economische belangen spelen, gaan steeds meer mensen heel strategisch geloven in de mythe van een onuitputtelijke natuur. Pas na een paar eeuwen viel in Canada het muntje dat de natuurlijke wereld het misschien ook verdiende beschermd te worden; dat er een morele kant zit aan de interactie tussen mens en grasspriet.
De organisatie Parks Canada, opgericht in 1911, begon stukken land tot beschermd natuurgebied te verklaren en ging actievoeren tegen ontbossing en oeverloze ontginning. De parken waren ook voor toeristen bedoeld, want dan verdienden ze er nog wat aan. Alleen nam in de jaren vijftig en zestig het toerisme zo’n vlucht en voelden de toeristen zich zo vrij om te doen wat ze wilden, dat de parken ook weer tegen de toeristen beschermd moesten worden. Pas sinds 1988 is er een wet die bepaalt dat recreatie in de nationale parken duurzaam en ecologisch verantwoord moet gebeuren.
Het illustreert hoe stug dat geloof in veerkracht kan zijn. Mensen willen vaak niet eens horen dat er paal en perk gesteld moet worden aan hoe ze met de natuur omgaan. Ga maar na: zodra iemand tijdens een buurtbarbecue over CO2-uitstoot begint, brult een ander er meteen ‘Klimaathoax!’ overheen. Als een soort bezweringsformule. Alsof je het allemaal kunt tegenhouden door te verklaren dat het niet echt is.
Spoorzoeken
Anno nu is veel van wat je uit de Canadese natuur haalt en wat je erin stopt, tot in detail geregeld. Bomen planten voor herbebossing is een populair zomerbaantje voor studenten. Ook nodig trouwens. Veel omgehakte bomen worden naar de Verenigde Staten geëxporteerd of in Canada zelf in de bouw gebruikt, want het merendeel van de huizen hier is nog altijd van hout – zij het lang niet allemaal romantische blokhutten à la Het kleine huis op de prairie. Het is houtskeletbouw, en de huizen hebben, zeker bij ons aan de oostkust, alle kleuren van de regenboog (oké, toch vrij romantisch).
In de jaren vijftig werden ronkende reclamefilmpjes gemaakt ter bevordering van de immigratie en economie. Daarin kon je bewonderen hoe multiplex werd gemaakt door bomen van twee meter doorsnede af te schillen tot er een potloodje over was. Een groot deel van die eeuwenoude bomen is inmiddels helaas omgehakt, en dat had weer gevolgen voor de biodiversiteit. Vandaar die herbebossingsprogramma’s.
Want er leeft ook nog van alles in en tussen die bomen, van insecten tot blue jays – denk Vlaamse gaai, maar dan hemelsblauw – en van eekhoorns tot hazen, wasberen, herten en hier en daar elanden. Ik vind het altijd leuk om de ochtend nadat het gesneeuwd heeft naar buiten te kijken en al die sporen elkaar te zien kruisen: grote sprongen van een haas; een eekhoorn die zich blijkbaar halverwege heeft bedacht en rechtsomkeert maakte. Wat de rest van het jaar zo’n rustige tuin lijkt, is in werkelijkheid een soort verkeersplein voor nachtdieren.
Er bestaan provinciale Wildlife-organisaties die de belangen van mens en dier in balans houden. Toevallig waren dat ook de mensen met wie de politie me doorverbond, toen ik op een late middag in oktober in paniek en in staat van tunnel- visie 911 belde om te piepen dat er een zwarte beer in mijn kliko aan het rommelen was, en dat er drie babybeertjes in de esdoorn naast de oprit waren gekropen.
Bij Wildlife werd beleefd gegrinnikt. Ze konden me geruststellen. Zwarte beren zijn niet agressief, tenzij ze zich bedreigd voelen. We moesten gewoon binnen blijven en de deur op slot doen, dan zouden de beren vanzelf wel weer afdruipen. En inderdaad, dat deden ze. Terug het grote, schuttingloze bos in.
Meer lezen
- Nog zo’n avonturier: Lee verhuisde naar Transsylvanië en startte een eigen voedselbos.
- 5x verhalen over reizen en avontuur.
Tekst Christine van der Hoff Fotografie Redd F/Unsplash.com