Rouwen, hoe doe je dat nou eigenlijk? En wat levert het je op? Journalist Tatjana Almuli doorliep alle stadia nadat haar moeder overleed en leerde en passant zichzelf beter kennen.
‘Hoe rouw je?’ tikte ik in via een online zoekmachine. Ik was twintig en het was vier jaar na het overlijden van mijn moeder. De zoekopdracht kreeg duizenden hits: in vrijwel elk advies kwam het doorlopen van vijf stadia terug, bedacht door de Zwitsers-Amerikaanse psychiater Elisabeth Kübler-Ross. Ontkenning, woede, onderhandeling, depressie en uiteindelijk aanvaarding. Ik probeerde na te gaan in hoeverre ik de afgelopen jaren dit bekende rouwmodel had doorlopen.
Toen ik zestien was, is mijn moeder na een kort ziekbed overleden aan de gevolgen van huidkanker. Ik wilde haar (naderende) dood niet onder ogen zien, net als zijzelf: we hebben niet gepraat over de mogelijkheid dat ze zou overlijden, ze wilde sterk zijn, ze wilde leven. Er was geen ruimte voor moeilijke gesprekken, zelfs niet voor een afscheid. Toen ze dood was, verviel ik meteen in eenzelfde soort narratief als tijdens haar ziekte: ik wilde zo snel mogelijk doorgaan, verder leven. En het lukte: ik kwam prima mijn bed uit ’s ochtends, ik kwam mee op school, kletste over onbenulligheden met vriendinnen.
Ontkenning
Het moge duidelijk zijn: de staat van ontkenning was me niet vreemd. Heel soms ervoer ik een gevoel dat binnen een van de andere vier rouwstadia paste: ik had in mijn dagboek weleens iets geschreven als ‘Mama, waar ben je nou? Kom terug, ik weet niet hoe ik verder moet zonder jou.’ En ik had ook weleens een traan gelaten. Maar het waren geïsoleerde gevallen. Over het algemeen voelde ik me robotesque: wanneer iemand vroeg hoe het ging, voelde ik niets. Als iemand het gesprek naar mijn moeder bracht en ik over haar moest praten, klonk mijn stem anders, schriller, afstandelijk. Alsof hij niet van mij was.
Op het eerste gezicht ging het goed: ik had mijn middelbareschooldiploma in één keer gehaald, woonde inmiddels op mezelf in Amsterdam, had fijne sociale contacten, zou gaan studeren. Ik kon plezier maken, ik functioneerde. Maar wel op de automatische piloot.
Één grote luchtbel
Onder de oppervlakte broeide er wel degelijk iets: ik had een eetstoornis ontwikkeld, al vóór mijn moeders ziekte en overlijden, maar de afgelopen jaren was het steeds heviger geworden. Calorieën tellen en overmatig bewegen wisselde ik af met de eetbuien die ik meerdere keren per week had. Mijn leven werd erdoor bepaald. Ook begon het me te storen dat ik me vaak zo afgestompt voelde en zonder echte pieken en dalen leefde.
Ik had gegoogeld hoe ik moest rouwen omdat ik vier jaar na mijn moeders overlijden ergens heus wel voelde dat mijn ‘niets aan de hand, alles gaat goed’-houding een luchtbel was. Het was onvermijdelijk dat die doorgeprikt zou worden, maar ik wist niet hoe ik dat moest doen. Misschien was ik onbewust bang voor wat er onder die gevoelloze, verharde laag zat. Misschien was het verdriet te groot om toe te laten. Het was op dat moment in elk geval nog steeds makkelijker om mijn kop in het zand te steken. Moeilijke emoties uit de weg gaan, was ook het voorbeeld dat ik van thuis mee had gekregen: wij zijn sterk, schouders eronder, gewoon doorgaan, dan komt het vanzelf wel goed.
Het kwam niet goed, althans: niet vanzelf.
Hóe rouw je dan?
Ik was inmiddels 28 toen ik opnieuw vroeg: “Maar hóé rouw je dan?” Deze keer stelde ik de vraag aan mijn therapeut. Ik had eerder dat jaar bij haar aangeklopt omdat ik wilde herstellen van mijn eetstoornis. Ik wilde niet langer mijn onrust dempen met eten, ik wilde de obsessie met mijn lichaam doorbreken. Van mijn therapeut had ik een paar maanden eerder – naast een rits vaststellingen die zijn gerelateerd aan een eetstoornis, de diagnose ‘uitgestelde rouw’ gekregen. Ik herkende me in het beeld dat ze schetste, hoe mijn rouwproces waarschijnlijk vroegtijdig was gestagneerd en ik alle emoties die bij rouw horen uit de weg was gegaan door me te verliezen in de eetstoornis.
“Maar hoe kom ik na al deze jaren alsnog bij die rouw?” vroeg ik haar. Ze antwoordde: “Rouw is nou juist niet te rationaliseren, in te kaderen. Probeer er niet te veel over na te denken.” Ze stelde voor vaker ademhalingsoefeningen te gaan doen, om meer in verbinding te staan met mijn lichaam in plaats van alles vanuit mijn hoofd, mijn ratio, te benaderen. En ze gaf me opdrachten: bouw meer rust in, schrijf een brief aan je moeder, luister naar de muziek waar jullie vroeger samen naar luisterden, kijk naar foto’s van haar. In het begin was ik heel sceptisch: hoe gaat dit me verder brengen? Toch bleken deze therapiesessies drie jaar geleden het startpunt van mijn uitgestelde rouwproces.
Geheime familiegeschiedenis
Twaalf jaar na het overlijden van mijn moeder huilde ik ineens iedere dag. Ik miste haar, ik miste het hebben van een basis, een vast baken waar ik altijd naartoe kon met mijn verdriet, lelijkheid, woede, ongemak, het niet weten. Een plek waar ik nog kind kon zijn. Mijn verlangen om haar alsnog te leren kennen groeide: ik wilde me onderdompelen in haar leven. Wie was mijn moeder voordat ze mijn moeder werd?
Ik facetimede midden in de nacht met twee moderne hippies op Martha’s Vineyard, het Amerikaanse eiland waar mijn moeder ruim tien jaar had gewoond en waar ze mijn vader had ontmoet. Met hem was ze teruggekeerd naar Nederland en kort na hun vertrek was ik geboren. De vrouwen vertelden over haar los-vaste bestaan in de jaren daarvoor, hoe ze werkte als danser annex serveerster annex textielbewerker. Hoe ze trouwde met een man die op James Taylor leek, in de eerste plaats om een Green Card te verkrijgen zodat ze op het eiland kon blijven. Maar ook: hoe ze van elkaar gehouden hadden. In de gesprekken met deze vrouwen, maar ook met andere oude vrienden van mijn moeder, ontdekte ik hoe ik op haar leek (allebei creatief, koppig, hooggevoelig). Ik leerde over een familiegeschiedenis die tot nog toe geheim was gebleven en ik ontving een schat waarvan ik niet wist dat die er was: een doos vol oude dagboeken van mijn moeder. Ineens had ik toegang tot haar eigen woorden, in plaats van alleen de verhalen óver haar te horen.
Alle rouwstadia door elkaar heen
Zodra ik ruimte inbouwde en me bezighield met haar en onze gedeelde geschiedenis kwam het gevoel los. Een tijdlang kwam ik nauwelijks aan werken toe omdat ik lamgeslagen was door pijn, maar ook woede (waarom is ze er niet meer? Het is zo oneerlijk!) en apathie. Ik sliep veel, vooral overdag, en was zo ontzettend uitgeblust. Eigenlijk doorliep ik alsnog alle rouwstadia, alleen niet lineair, alles ging door elkaar heen.
Een lastig bijeffect van de rouw op volle toeren aangaan, was de eenzaamheid die erbij kwam kijken. Ik verloor de verbinding met mijn leven en alle mensen erin. Zij waren productief en toekomstgericht, terwijl ik dagen thuiszat en vooral bezig was met mijn verleden. In onze huidige tijdgeest gaat het vooral over groei, maakbaarheid, prestatie. We willen excelleren op eigenlijk ieder vlak in ons leven. Wanneer je bezig bent met zoiets complex als rouwen, zonder je je automatisch af van alle anderen die wél doorgaan. Dat was vaak pijnlijk en eenzaam, hoe goed iedereen me ook probeerde bij te staan; ik moest er uiteindelijk zelf doorheen.
Waar naartoe met het grote missen?
Daarnaast liep ik er tegenaan dat rouwen vaak frustrerend is, je kunt er weinig mee. In Fleabag, een van de series die ik bingede wanneer ik ’s nachts niet kon slapen, vat actrice Phoebe Waller-Bridge het treffend samen. Haar personage in de serie verloor haar moeder en zegt tegen haar beste vriendin: “Ik weet gewoon níét waar ik nu naartoe moet met die liefde voor haar.” Zo ervoer ik dat ook: waar moet ik heen met het grote missen, met al mijn gevoel voor haar dat nu laait en duwt en trekt? Ik leerde dat beweging helpt, het liefst in de natuur. De schone lucht over je longen en je lichaam aan het werk zetten.
Tijdens mijn schrijfproces verbleef ik als gastschrijver een tijdje in het oude tuinhuis van Jan Wolkers. Ik heb daar elke dag in de aarde gewroet, ben uren gaan lopen langs alle tuinhuisjes, langs de rivier, het bos in. Terug in het huisje zette ik het vaak op een dansen: armen in de lucht, voeten stevig in de grond stampend, al het gevoel losschuddend.
Geen beter mens
Zo’n twee jaar heeft het geduurd, mijn hernieuwde rouwproces, hoewel het natuurlijk nooit écht klaar of afgesloten is. Rouw zal in verschillende vormen opduiken in mijn leven, daar ben ik zeker van. Net zoals die diepgegronde eenzaamheid waarschijnlijk ook bij vlagen altijd deel zal uitmaken van mijn leven. Ik geloof dat ik daar vrede mee heb. Want dit soort processen doormaken, brengt ook zo veel. Zo leerde ik luisteren naar mezelf: wat heb ik nodig? Waar word ik werkelijk blij van? Wie brengt me warmte? Juist omdat het onvermijdelijk was mezelf een periode buiten mijn dagelijkse leven te plaatsen, kan ik nu beter zien wat er echt toe doet.
Maar, de rouw aangaan maakte me niet een sterker of beter mens. Dat idee appelleert aan een soort maakbaarheidsideaal waar ik niet in geloof, namelijk dat iedere moeilijke ervaring of gebeurtenis in je leven je iets moet brengen, iets moet opleveren. Waar ik inmiddels wel in geloof: moeilijke gevoelens niet uit de weg gaan. Alle jaren waarin ik deed alsof alles goed ging, waarin ik deed alsof ik sterk was en de hele wereld aankon, leefde ik niet voluit. Ik denk dat ik menselijker geworden ben, zachter. Ik sta mezelf toe alles te aanvaarden hoe het komt, me niet af te sluiten voor pijn of ongemak, de grilligheden van het leven. Ik leefde niet in alle kleuren, nu doe ik dat wel.
Over Tatjana Almuli
Tatjana Almuli (1991) is journalist en fotograaf. Ze schreef de boeken Knap voor een dik meisje en Ik zal je nooit meer – dat onder meer gaat over uitgestelde rouw. Vanaf Flow 7-2022 schrijft ze een column over haar leven in alle kleuren.
Meer lezen
- Tatjana schreef een boek over de zoektocht naar het leven van haar moeder, en over de betekenis ervan op haar eigen leven. Flow’s Rachel over Ik zal je nooit meer.
- Een langdurige rouwstoornis, wat is het precies?
- Kun je al rouwen als iemand er nog is?
Tekst Tatjana Almuli Fotografie Danique van Kesteren