We hebben constant het gevoel dat er te weinig tijd is, en willen daarom het maximale uit de dag halen. In haar boek Tijd is verzet de Amerikaanse kunstenaar en schrijver Jenny Odell zich tegen de dictatuur van de klok.
Interview Annemiek Leclaire Fotografie Nicole Wolf/Unsplash
Gepubliceerd op 21 juni 2024
Je vertelde dat Tijd is voortkomt uit je vorige boek, De macht van nietsdoen.
“Ja, dat gaat over waarom we altijd maar productief willen zijn, en wat dat voor onze rust en levensvreugde betekent. Van lezers hoorde ik dat ze het eigenlijk op alle punten met me eens waren, maar gewoon niet konden bedenken hoe ze tijd konden vrijmaken om te niksen. Bijvoorbeeld omdat ze zich steeds schuldig voelden of zelf niet de controle hadden over hun tijd vanwege hun baan.”
Wanneer werd je eigen relatie met tijd pijnlijk?
“Toen ik, tijdens het schrijven van mijn boeken, nog fulltime als universitair docent aan de kunstfaculteit van Stanford werkte. In Amerika heb je in die positie heel weinig baanzekerheid. Om aan te blijven moet je voortdurend exposities regelen of subsidies krijgen. Ik vond het ook moeilijk om grenzen te stellen. Omdat studenten op elk moment contact met je kunnen opnemen, en je je altijd nóg beter kunt voorbereiden op een les. Verder hoorde ik ook het tikken van de klimaatklok, ik maakte me veel zorgen over het klimaat. Die combinatie voelde als een race tegen de klok.”
Je schrijft dat we ons minder van de kloktijd aan kunnen trekken.
“Onder invloed van productiviteitsgoeroes zijn we de 24 uur in een dag als een soort lege, neutrale bouwblokken gaan zien die je in kunt zetten voor maximale efficiëntie – als je maar graag genoeg wilt. Sta extra vroeg op en het gaat je allemaal wél lukken! Maar daarbij worden dingen over het hoofd gezien zoals huishoudelijk werk, het opvoeden van een kind of je fysieke welzijn.”
Vervolgens ben je de geschiedenis van tijd gaan bestuderen.
“Onderzoeken waar het idee van kloktijd als schaars goed vandaan komt, heeft me enorm geholpen. Dat idee kwam vooral uit Europa en werd vervolgens over de hele wereld geëxporteerd als onderdeel van het Europese kolonialisme. Het is niet overal ingevoerd. Volgens de Amerikaanse politicoloog James C. Scott wordt in een deel van Maleisië de vraag hoelang het duurt om ergens te komen, niet beantwoord met ‘minuten’, maar met ‘drie keer rijst koken’.”
Sinds wanneer is tijd geld geworden?
“In de achttiende eeuw gingen mensen de arbeid van anderen kopen en verkopen, denk aan de slavernij op Amerikaanse en Caribische plantages. De productiviteit moest steeds verder omhoog, net als in de fabrieken tijdens de industrialisatie. Nog altijd heerst op veel werkplekken het idee: tijd is geld. En veel mensen denken ook zo over hun eigen tijd, dat je er het maximale uit hoort te persen. Zodra je obsessief gaat nadenken hoe je meer waarde uit je tijd kunt halen, word je een soort fabrieksmanager voor jezelf.”
Hoe kunnen we anders naar die tijd kijken?
“Natuurlijk blijft die 24 uur in een dag overeind. Maar er zijn ook andere, meer menselijke manieren om naar het verstrijken van de tijd te kijken. Neem de timing van de natuur. En je kunt tijd ook heel goed aflezen aan iets als het opgroeien van je kinderen.”
Het gaat misschien ook om een zeker ritme?
“Zeker, daar denk ik graag over na. Kleine ritmes, zoals hoe mos ‘wakker wordt’ als het regent. Grotere zoals de seizoenen en heel grote, zoals hoe de platen van de aardkorst bewegen onder de oceaan. We kunnen die ritmes soms even overnemen. Zoals je de voetstappen van een kind volgt. Naar kiezels en hun geschiedenis kijkt op het strand. Naar terugkerende vogels of ontkiemende bloemen.
Ooit hadden mensen veel meer aandacht voor de timing van de natuurlijke wereld dan wij. Al zijn er nog wel sporen van die kijk te vinden. Zo wordt er in een stad in Noord-Californië een groot gruttofestival gehouden. Een jaarlijks terugkerend feest dat volledig in het teken staat van deze kustvogels die iedere winter uit het noorden terugkeren. Zelf maak ik tijd voor de komst van bepaalde bloemen en vogels in de lente, om te vieren dat ze hier weer zijn. Zo voel ik het verstrijken van de tijd op een veel tastbaarder manier dan wanneer ik naar mijn kalender kijk.”
Wat is het voordeel van de tijd op die manier benaderen?
“Sommige mensen zullen vast zeggen dat je dan ‘vertraagt’. De ervaring wordt rijker, volgens mij. Ik word eraan herinnerd dat mijn lichaam in de tijd bestaat, samen met de lichamen van bomen, rotsen en de heuvel waarop ik woon. Soms, als ik het erg druk heb gehad en een wandeling ga maken, voelt het alsof iemand op ‘play’ heeft gedrukt bij een video die was bevroren.”
Je noemt dit ‘timefulness’.
“Eigenlijk is het een term van geoloog Marcia Bjornerud. Als voorbeeld neemt ze kiezels op het strand. Die zijn een overblijfsel van de ijstijd lang geleden, maar zullen in de verre toekomst zand zijn. Het biedt troost om je ervan bewust te zijn dat alles in de wereld zowel verleden als toekomst is, want het maakt het bestaan minder eindig. Zo kun je ook naar jezelf kijken. In plaats van dat je slechts een werknemer bent die meer gedaan moet krijgen in minder tijd – gefixeerd op vandaag meer produceren dan gisteren, ben je een persoon die onuitwisbaar is gevormd door herinneringen en ervaringen, die zich ontwikkelt als reactie op de wereld. Die gedachte verbindt me meer met de wereld om me heen.”
Geeft op die manier kijken meer hoop?
“Nu ik heb onderzocht waar die opvatting van tijd als schaarse grondstof vandaan komt, ben ik er heel anders over gaan denken. Tijd betekent voor mij ‘verandering’. En als het alleen maar ‘verandering’ is, betekent dat veel onvoorspelbaarheid. Hoewel ik me nog steeds ongelooflijk veel zorgen maak over de toekomst, ben ik inmiddels wel minder fatalistisch geworden. Ik kan me wat makkelijker voorstellen dat er nog in te grijpen valt. Dat wat ik doe wél invloed kan hebben – net zoals mensen in het verleden voor positieve veranderingen zorgden. Door die rijkere invulling van tijd zie ik alles als minder vanzelfsprekend. Dat stemt me hoopvol.”
Je schrijft dat je je graag ‘levend’ wilt voelen. Wat betekent dat?
“Eigenlijk dat ik gevoelig ben voor de wereld om me heen. Zowel bij dit boek als het vorige werd ik gedreven door de angst iets van mijn menselijkheid te verliezen in deze productiviteitscultuur. Er is een levendige wereld om ons heen die contact probeert te maken, in gesprek met ons wil gaan. Voor mij is het echt een schrikbeeld om er aan het eind van mijn leven achter te komen dat ik een groot deel van het leven om me heen heb gemist omdat ik in tijdnood over mijn werk gebogen zat.”