Het leven van een roekeloze schrijver: Tove Ditlevsen

Tove Ditlevsen

Ze had geen doorsneeleven en wilde dat ook niet. De Deense schrijver Tove Ditlevsen was juist altijd op zoek naar het roekeloze.

‘’s Ochtends was er hoop.’

Zo begint Kindertijd, het eerste deel van de autobiografische Kopenhagentrilogie die Tove Ditlevsen in de 21e eeuw, als ze allang is overleden, wereldberoemd zal maken. Als dit boek in 1967 verschijnt, is het een paar jaar stil geweest rond de doorgaans zo productieve Deense schrijver. Er verschijnen geen romans, geen dichtbundels, weinig stukken in de krant. Dat heeft een reden: Tove worstelt met haar verslaving aan alcohol en barbituraten (een stof in verdovingsmiddelen, red.).

Na een interventie van haar (vierde) echtgenoot wordt ze in 1966 opgenomen in een psychiatrische kliniek in Roskilde om af te kicken. Ze gaat op één voorwaarde akkoord: haar typemachine moet mee. Haar psychiater vindt het prima: gezien de omstandigheden lijkt het hem onwaarschijnlijk dat ze het apparaat zal aanraken. Maar het onvoorstelbare gebeurt. In de kliniek schrijft Tove de eerste twee delen van haar memoires. Na Kindertijd verschijnt nog in hetzelfde jaar Jeugd. De trilogie rondt ze in 1971 af met het bloedstollende Gift, wat in het Deens interessant genoeg zowel ‘gif’ als ‘getrouwd’ betekent. In de Nederlandse vertaling wordt dat Afhankelijkheid. De boeken zijn direct, licht van toon, niet sentimenteel en toch hartverscheurend.

Honger naar liefde

Tove Irma Margit Ditlevsen, geboren op 14 december 1917, komt uit Vesterbro, wat in die tijd een ernstig verpauperde arbeidersbuurt was in de Deense hoofdstad Kopenhagen. Het is een plek die ze zo snel mogelijk wil verlaten, maar die haar verbeelding voorgoed zal kleuren. Haar ouders zijn tegenpolen: haar moeder, Alfrida Mundus is extravert, grillig en verbitterd; haar vader, Ditlev Ditlevsen is introvert en stil. Hij probeert de kost te verdienen als fabrieksarbeider en stoker, maar raakt in de crisisjaren vaak werkloos. Als Tove wordt geboren, hebben ze al een zoon van drie jaar: Edvin.

De Ditlevsens vormen geen gelukkig gezin. Hun tweekamerwoning vierhoog-achter is klein. Tove heeft geen plek voor zichzelf, ze slaapt bij haar ouders op de kamer. De vensterbank is de enige plek waar ze alleen kan zijn, schrijft ze later.

De hoop van de ochtend, waarmee Kindertijd begint, betreft het humeur van Alfrida: wie weet valt het mee. Tove hunkert naar de liefde van haar moeder, maar krijgt die zelden. ‘Mijn band met haar is hecht, pijnlijk en breekbaar, ik moet altijd zelf op zoek naar een teken van liefde. Alles wat ik doe, doe ik om haar te plezieren, om haar te laten glimlachen, om haar woede te bezweren. Dat is ontzettend vermoeiend, want ik moet tegelijkertijd veel dingen voor haar verbergen.’

Normaal zijn

Dat geldt ook voor de gedichten die ze al vanaf haar prille jeugd schrijft. Haar droom om schrijver te worden, wordt ontvangen met hoon. Ditlev houdt weliswaar van lezen, maar zegt dat meisjes geen dichter kunnen zijn; Alfrida vindt dat boeken leugens bevatten. Van Tove wordt verwacht dat ze zo snel mogelijk van school gaat om een financiële bijdrage te leveren aan het gezinsinkomen, en daarna een niet-drinkende man met een vaste baan aan de haak slaat. Dat laatste wordt lastig, verwacht haar moeder, omdat Tove zo lang, lelijk en raar is. Tove verstopt haar gedichten dus onder haar bed. Ze is een buitenbeentje, thuis en in de wijk. Niet normaal, omdat ze liever psalmen leest dan buiten speelt, in een wereld waarin normaal zijn het grootste goed is.

Aan mijn dode kind

Haar kindertijd is ‘lang en smal als een doodskist en je kunt er niet zonder hulp aan ontsnappen’. Dát ze zal ontsnappen, staat vast: ze wil de literaire wereld in. Op haar achttiende verjaardag gaat ze direct op kamers wonen – buiten de wijk. Ze werkt op kantoor en biedt haar gedichten aan bij kranten. Zodra ze hoort van een redacteur die op zoek is naar jong talent voor zijn literaire tijdschrift, wendt ze zich tot hem. Viggo F. Møller, 33 jaar ouder dan zij, is enthousiast. Haar gedicht Aan mijn dode kind wordt in september 1937 in zijn tijdschrift opgenomen.

Het jaar daarop publiceert hij maar liefst dertien gedichten van Tove én biedt hij aan haar met de uitgave van een dichtbundel te helpen. Tove maakt gretig gebruik van de kansen die ‘Viggomannetje’ haar biedt. In 1939 verschijnt haar debuut: Meisjesziel. Het blijft niet onopgemerkt: er verschijnen stukken in de krant en interviews met het 20-jarige (ze is dan al 21, maar 20 staat beter) aanstormende talent. Het huwelijk met Viggo in 1940 maakt haar entree in de literaire wereld compleet. Bovendien geeft hij haar toegang tot zijn uitgebreide bibliotheek en leert haar met mes en vork te eten. Intiemer dan dat wordt het huwelijk niet.

Verdoofd

Dat kan natuurlijk niet lang goed gaan. Het is oorlog, jonge kunstenaars komen in verduisterde huizen samen om zich te verstrooien, de vrije liefde bloeit. Tove heeft de nodige buitenechtelijke relaties; ze wordt vanwege een van haar ‘periodieke psychoses’ voor het eerst opgenomen in een ‘zenuwkliniek’. Daarna verlaat ze haar man, na anderhalf jaar huwelijk. Ze heeft hem niet meer nodig, constateert hij bitter en ze spreekt hem niet tegen. Haar buitenkant is stoer, succesvol en vol bravoure; achter die façade verbergt zich een onzekere jonge vrouw die hunkert naar liefde en bang is dat ze die niet waard is.

Ze stort zich in een nieuwe relatie, deze keer met Ebbe Munck, een 25-jarige student die dol is op ‘meisjes die aan poëzie doen’. Ze trouwen in september 1942, in januari 1943 wordt dochter Helle geboren. Eindelijk lijkt de ‘normale’ kant van haar bestaan ook op orde: ze is schrijver én echtgenoot en moeder. Ze is productiever dan ooit en dat moet ook wel, want ze is kostwinner. Dat is voor Ebbe moeilijk te verdragen. Ze groeien uit elkaar.

Het derde huwelijk

Op de ochtend na een bevrijdingsfeest wordt Tove wakker naast de arts Carl Ryberg. Die nacht blijkt ze meteen zwanger te zijn geraakt, maar daar kan iets aan gedaan worden. De man houdt ze: ze trouwen een paar maanden later. Het is geen gelukkige keuze: het stel heeft weinig gemeen. Carl is druk met zijn werk. Wel kan hij Tove iets bieden waarvan ze niet wist dat ze het miste: opiaten, die hij als verdoving voor de curettage na de abortus gebruikt. Als ze bijkomt en om meer vraagt, antwoordt hij lachend: “Waarom niet? Er schuilt toch geen verslaafde in je.” Daar verkijkt hij zich op: Tove is al gauw heel erg verslaafd.

Ze doet alles om aan de pethidine te komen, ze ondergaat zelfs onnodige operaties waarvoor ze pijnstilling nodig heeft. De pijnstiller neemt haar angsten en onzekerheden weg – en nog veel meer. Terwijl Carl naar zijn werk is, geeft Tove zich op de bovenverdieping van hun huis over aan haar roes, terwijl beneden de huishoudster voor de kinderen zorgt: Helle, Trine (uit een eerdere relatie van Carl) en Michael, de in 1946 geboren zoon van Tove en Carl. Op een gegeven moment weegt Tove nog maar dertig kilo en kan ze niet meer uit bed komen. Een normaal leven heeft ze allang niet meer en gek genoeg is dat óók een wens: ze is altijd op zoek naar het roekeloze, het niet-burgerlijke.

De redding

Ze wordt in 1950 gered door econoom en journalist Victor Andreasen, voor wie ze Carl verlaat. Victor maakt een eind aan haar verslaving: hij timmert medicijnkastjes dicht en zet meubels voor het raam zodat ze er niet uit kan springen. Ze gaan in een groot huis buiten de stad wonen, in 1954 komt er weer een baby – zoon Peter – en Tove omarmt tot op zekere hoogte het huisvrouwschap. Ook het schrijven pakt ze weer serieus op.

Heel even lijkt ze bijna gelukkig. Maar de literaire wereld is in de tussentijd veranderd: waar haar werk tot dan toe altijd warm werd onthaald, wordt het nu vaak gezien als te simpel en ouderwets. Ze blijft populair bij het grote publiek, maar tot haar verdriet zijn recensenten minder enthousiast. Om geld te verdienen schrijft ze nu ook tijdschrift­artikelen, essays, verhalen en een hoorspel. Vanaf 1956 heeft ze een probleemrubriek in het veelgelezen tijdschrift Familie Journal, waarin ze in twintig jaar tijd duizenden brieven beantwoordt. Toch begint het gezinsleven te benauwen.

Zondag

Het is zondag. Nooit ontmoet je
een nieuwe liefde op deze dag.
Je zit in de huiskamer,
plat en stijf als een figuur uit karton
in de ogen van de kinderen.

Ze schrapen met hun voeten
en maken lusteloos ruzie met elkaar.
‘We zouden iets moeten doen,’ zeg je.
‘Ja,’ zegt een stem vanachter de krant.
Dan zwijgen jullie beiden, want het enige waar
jullie zin in hebben is stiekem en geheim,
en zal geen bijval vinden bij de ander.

Uit de bundel Het geheime raam (1961)

Opgesloten

Vanwege Victors werk verhuist het gezin in 1962 naar een groot appartement in het centrum van Kopenhagen. Tove en Victor worden BD’ers (Bekende Denen) en verschijnen vaak in de pers. In interviews (en daarbuiten) slaan ze elkaar met scherpe verwijten om de oren. Rancune genoeg: Toves weer opspelende medicijnverslaving, het open huwelijk dat ze op Victors initiatief inmiddels hebben met de gevoelens van woede en jaloezie die daarbij komen kijken, Toves frustratie dat zij thuis met de kinderen zit terwijl hij lekker carrière aan het maken is. In plaats van op te stappen dempt ze haar onvrede met alcohol en opiaten. Schrijven wordt moeilijk.

Buitengesloten

Tot de doorbraak in de kliniek in Roskilde, geïnspireerd door de therapiesessies waarin ze teruggaat naar haar jeugd in Vesterbro. De Kopenhagentrilogie wordt een succes en heft haar writer’s block op. In 1973 komt ze alleen te staan als Victor na 22 jaar een punt zet achter hun huwelijk. Tove stort in en moet weer naar de kliniek in Roskilde. In haar laatste jaren volgen de opnames elkaar steeds sneller op, maar ze komt wel met nieuw werk, meestal gebaseerd op haar eigen leven. De kliniek is de enige plek waar ze rustig kan werken. ‘Opgesloten. Maar zo voelt het voor mij niet. Integendeel, in mijn ogen zijn veel mensen, alle anderen, buitengesloten.’ Zelfs vanaf de gesloten afdeling blijft ze trouw de lezers van Familie Journal vertellen hoe ze hun leven moeten leven.

Ondanks het professionele succes dat ze ontegenzeggelijk heeft, voelt ze zich als schrijver ondergewaardeerd. Waarom krijgt ze geen grote literaire prijzen, waarom hoort ze er toch niet helemaal bij? Het is het minderwaardigheidsgevoel van een autodidact, duidt haar biograaf Jens Andersen, van het meisje uit de achterstandsbuurt. In 1974 doet ze een zelfmoordpoging, maar ze wordt op tijd gevonden. Ze krabbelt weer overeind, gaat weer schrijven: een roman en stukken voor de krant. Ze laat zich tegen betaling – moet van haar boekhouder, want ze heeft schulden – door wie dat maar wil interviewen, in meer of minder benevelde toestand, maar altijd met een sigaret in de hand.

Het einde

Op 7 maart 1976 wordt ze dood aangetroffen in de woning van een vriendin die op reis is. Een paar dagen daarvoor heeft ze met een overdosis slaapmiddelen een einde aan haar leven gemaakt. Haar necrologie heeft ze jaren voor haar dood voor de grap al zelf geschreven: ‘Haar dood is een groot verlies voor de Deense literatuur’, klinkt het ironisch. Haar afscheidsbrief is minder vrolijk: ‘Er is meer reden om te rouwen over mijn leven dan over mijn dood.’
Haar begrafenis op 17 maart 1976 trekt duizenden fans, meer dan die voor welke Deense schrijver ooit. Heel Vesterbro loopt uit voor de vrouw die altijd een van hen is gebleven.

Meer lezen

Tekst Liddie Austin  Fotografie JARNER PALLE/Ritzaus Scanpix/ANP

Gepubliceerd op 1 april 2024

Promotional image

Van mental health tot goed nieuws

Flow nieuwsbrief

Wil je nog meer verhalen van Flow? Twee keer per week versturen we een mail met nieuwe artikelen.

SCHRIJF JE IN