Journalist Jantine Jongebloed bracht een week alleen door op het wad

alleen op het wad

Een week alleen in een hut op een onbewoond deel van Terschelling; journalist Jantine Jongebloed gaat dat experiment aan. Net als schrijvers Jan Wolkers en Godfried Bomans in 1971 deden op Rottumerplaat.

Dag 1

Het is half september, de herfst staat zo’n beetje te beginnen, er is geen vuiltje aan de lucht. Gister haalde ik op het nippertje een belangrijke deadline, het razen zit nog in mijn lijf als ik op de boot naar Terschelling stap. Op het dek – de contouren van het eiland al in zicht – krijg ik opeens de zenuwen. Zou ik na anderhalf jaar lockdowns en prikkelloosheid nou beter zijn geworden in alleen zijn? Of word ik gillend gek? Is het niet te veel cold turkey afkicken van mijn Instagram- verslaving als ik daar zonder bereik op mijn duintje zit? En is het niet gevaarlijk, daar alleen?

Bij de vuurtoren word ik opgewacht door boswachter Remi, die me met zijn 4×4 naar het einde van de wereld brengt, vele kilometers na het laatste huis hier op het eiland. Ik besluit geen grapjes over zijn naam en mijn lot te maken, die hoort ie vast niet voor het eerst. Tijdens onze hobbelige tocht vertelt hij me over de vele wadvogels hier (“ze hebben maar twee dingen nodig, voedsel en rust” – wie niet, denk ik) en over de blauwe zeedistel, de tapuit en een levendbarende hagedis. Dan laat hij me, na wat huis-tuin-en- keukenuitleg over mijn vogelkijkhut, alleen. Alleen op de wereld.

Met mijn tas vol boeken en boodschappen plof ik neer. Mijn tijdelijke huis is off-grid, zo groot als een kleine kinderkamer, en heeft aan alle zijden ramen. Een simpel keukenblok, een jerrycan met kraantje voor de illusie van stromend water, een op maat getimmerd stapelbed en een bureau met uitzicht op het wad. Daarachter het vasteland, als herinnering aan de beschaving.

Ik besef dat ik niemand een foto hoef te appen van dat ik er ben en hoe het hier is. Het alleen zijn is begonnen. In de hoek ligt een noodtelefoon van Staatsbosbeheer. De mijne zet ik uit. Dan is het maar duidelijk, voor mezelf en het thuisfront: ik ben er een weekje niet. Ik ga zitten op het bankje voor mijn huis. Geen mens te zien. Ik neem een diepe teug frisse lucht. Ik merk op dat op deze vijfduizend hectare ik het enige wezen met gedachten ben. Dat gedachten soms meer vloek dan zegen zijn, dat ik soms een meeuw zou willen zijn.

Dag 2

Als ik na een paar uur gewoel het gevoel heb dat het weleens ochtend zou kunnen zijn, spiek ik door de luxaflex. Het is nog aardedonker. In de verte is het licht van de buurvuurtoren heen en weer aan het zwiepen en schuin boven mij fonkelt de Grote Beer, met daarnaast de maan, dezelfde als thuis. Ze zijn er nog. Ik ben er nog. Gerustgesteld val ik weer in slaap.

Als het licht door mijn luiken dringt, sta ik op. In de verte lukt het een klein, rood bolletje maar net om waterig door de mist heen te schijnen. Ik besluit mijn douche uit te proberen. In de branding zit een kolonie zilvermeeuwen me al op te wachten. Het moet een graad of achttien zijn, het water niet veel kouder. Ik sta met mijn bikini op een doodverlaten strand en voel me highly overdressed, maar vooral: uitgelaten. Het water is precies warm genoeg om me niet af te schrikken en koud genoeg om mijn hersenen een opkikker te geven. Een half uur later zit ik verliefd uit het raam naar buiten te staren. Ik probeer in de steeds veranderende spreeuwenzwerm een geheime boodschap te ontwaren. Vormen ze een pijl? Een vraagteken? Een woord ­misschien? Hallo, contact?

Ik wandel, struin, treuzel, ervaar hoe het is om met niks en niemand rekening te hoeven houden, en zoek terug in mijn keet in het ­wilde-plantenboekje op welke bloemen ik vandaag zag. Blauwe zeedistel, teunisbloem, Engels gras en lila zeeraket. Mijn tijdelijke tuin is één groot ongeplukt veldboeket.

Terwijl het al flink schemert, klinkt er een harde tik tegen het raam waar ik achter zit. Ik kijk recht in de verschrikte ogen van een roodborst die zojuist tegen mijn keetje is geklapt – of misschien ben ik vooral degene die geschrokken is. Ik lach, door deze onverwachte ontmoeting met een ander dier.

alleen op het wad

Dag 3

Hoewel de dagen en de tijd langzaam vloeibaar worden, begin ik vandaag toch het ritme van de Boschplaat te ontdekken. Elke dag iets verder weg van zeven uur piept de zon links op, tot elf uur is er doodse stilte. Dan de eerste wandelaars en fietsers die de boel komen verkennen. Vanaf een uur of drie, als ze weer naar de bewoonde wereld zijn, keert de rust terug en is het hier van mij. Aan het einde van de middag komen de roofvogels tot leven. Twee bruine kiekendieven op zoek naar muisjes en vogels, een buizerd op weg naar zijn vrouw.

In de stille uren luister ik de radio-uitzendingen met Bomans en Wolkers uit 1971 terug. Ik hoor hoe de eerste ziek werd en verging van de eenzaamheid en de ander als Adam in zijn eigen Hof van Eden één werd met de natuur, een vogel spalkte, een zeehond redde en zijn ei kwijt kon. “Breedenburg voor Rottumerplaat. Hallo Jan, ben je daar? Over!” Ik fantaseer dat presentator Willem Ruis mij op mijn eiland belt en dezelfde vragen stelt als toen aan die twee schrijvers. Ben je al eenzaam? Nee, ik geloof het niet. Ben je bang in het donker? Soms, misschien. Heb je kinderangsten? Een beetje. Heeft de verveling al vat op je? Nog niet.

Wat is een mens eigenlijk zonder toeschouwers? Dat vraagt Ruis me niet, maar ik mezelf. Misschien krijgt een mens vanzelf meer tijd om te aanschouwen als zijn toeschouwers er niet zijn.

Tijdens mijn avondwandeling eet een meeuw met groot onhandig schrokken een zeester op. Ik aanschouw gebiologeerd. Door mijn verrekijker ontdek ik die avond een ruigpootbuizerd. Zeldzaam, lees ik in het determinatieboek dat voor me ligt. De horizon afspeuren blijkt net zo verslavend als scrollen door mijn Instagram-tijdlijn. Het voelt alleen meer vol in plaats van leeg, meer echt.

Natuurreservaat de Boschplaat omvat bijna een derde van het eiland en is het hele jaar te voet en per fiets te bezoeken. Tijdens het broedseizoen (half maart-half augustus) zijn de zijpaden en broedgebieden afgesloten.

Dag 4

Ik pak de mountainbike die bij dit huisje hoort en fiets naar het Amelander Gat, het meest oostelijke puntje, waar de Noord- en Waddenzee samenkomen. Tijdens de tocht frustreert me het hobbelige pad en hoelang het allemaal nog duurt. Opeens besef ik: ik ben weer in de val van doelmatigheid getrapt. Het fietsen is het doel mens, kijk om je heen, laat los. Niet de stip op de horizon maar de weidsheid daarvóór is waar je het voor doet. O ja. Ik ­ontspan. Rustiger tempo, geen vakje om af te vinken, gewoon, een stukje fietsen. Gewoon eens even kijken wat er dan van komt. Opeens begint de zon te schijnen. Nou ja, die scheen al, maar de wolken waarmee ik vanochtend wakker werd, drijven langzaam weg.

Als ik iets te overmoedig een spekglad pad neem, glijd ik onderuit. Het is voor het eerst in drie dagen dat ik hardop lach, beduidend minder dan als ik in gezelschap ben. Ik lach extra hard, om het in te halen. Ik ga liggen in het gras, voel de schelpen in mijn zak en wacht. De lucht wordt warm. Het geraas van het vasteland is uit mijn lijf aan het verdwijnen.

Voor ik naar bed ga, zie ik door mijn verrekijker de maan en bewonder zijn prachtige, pokdalige gezicht. Die nacht droom ik niks. Het voelt alsof ik steeds minder te verwerken heb.

alleen op het wad

Dag 5

‘We all have a blue mind’ lees ik in het boek In lichtjaren heeft ­niemand haast van Marjolijn van Heemstra. Kijken naar de zee stelt gerust, quote ze een maritiem bioloog, omdat water nu eenmaal onze voorwaarde voor leven is. Onze hersenen zijn er dan ook op geprogrammeerd om kalm te worden van de golven. Er is water, het komt goed.

Haar boek over meer ruimte in ons leven – hoe toepasselijk – lees ik in één ruk uit, samen met drie andere boeken deze dagen. Thuis zou ik er maanden over doen. De ruimte waar Van Heemstra naar verlangt, is hier volop. Mijn ogen hebben een spanwijdte van wel 65 kilometer en er zijn vragen en ideeën die in dit antivacuüm opeens kraakhelder zijn. Veel helderder dan thuis, in de drukke binnenstad waar ik leef. Alsof er meer zuurstof mijn hersenpan in wordt gepompt, meer lucht, meer klaarheid. Ik heb al drie dagen niet aan mijn mail en WhatsApp gedacht.

Op het bankje voor de keet realiseer ik me dat ik de afgelopen dagen ongemerkt wat nieuwe rituelen heb bedacht: na ontwaken meteen naar buiten, in mijn pyjama een rondje op blote voeten door de duinen, voor de lunch een uitgebreide ­wandeling en foto’s maken, buiten eten, schrijven, luisterboek, lezen. Aan het einde van de middag, als het gebied opnieuw in rust verkeert, een solitaire toast met wat rode wijn uit de fles die ik tijdens de weekboodschappen deed, precies genoeg voor zes avonden een bescheiden glaasje. Aan het einde van de dag maak ik een polaroidfoto, van mij, vanaf dezelfde duintop, als laatste ritueeltje. Het doet me denken aan de eerste lockdown waarin ik neurotisch dagschema’s vol routines tekende in de hoop wat houvast te vinden, al voelt het hier niet wanhopig maar bewust. Rituelen vol rust.

De wolkenlucht is dramatisch mooi vanavond. Voor mijn raam vliegt een zwerm zwaluwen voorbij, een groep van zo’n 25 vogels. Ben ik al jaloers op hun samenzijn? Ik geloof het niet. Het is moeilijk verveeld of eenzaam te raken in dit steeds veranderende land. Ik hef mijn glas.

Dag 6

Ik begin de dag met een duik. Of meer een baddersessie, want verder dan tot aan mijn knieën mag ik van Staatsbosbeheer, vanwege de stroming, nadrukkelijk niet. Ik duw mijn hoofd diep in een golf. Vanuit zee zie ik op het strand een scholekster zijn snavel in mijn handdoek steken.

Ik wandel over het hoge duin en ontdek er nieuwe niet-menselijke sporen van wezens die ’s nachts om mijn huis heen spoken. Ik herken de pootafdrukken van hazen, meeuwen en van reeën, waarvan ik niet wist dat ze op Terschelling leefden. Zeker niet op deze kale duinen en op het strand, omdat ik dacht dat ze goed gedijen tussen bomen. Misschien dat ze zich daarom alleen ’s nachts vertonen, als de nacht hen als een bos beschermt. Wat verderop te zien: onbetwistbaar kattenpootjes, tientallen kilometers van de bewoonde wereld. Als ik het spoor volg, brengt me dat tot aan het drenkelingenhuisje. Thuis lees ik in het vogelwachterslogboek dat een ‘grote, verwilderde kat’ al jaren hier op de Boschplaat woont.

Ik stal mijn vondsten uit in mijn ­tijdelijke museum aka de vensterbank en ga boven op mijn duinpan staan om uit te kijken over mijn Hollandse savanne. Ik voel me Mufasa, die in The lion king trots zijn zoon voorstelt, maar hier is het andersom: de wereld toont zich trots aan mij. Ik voel liefde en ontzag. Misschien moet ik huilen.

Ik zie wolken met haastige spoed. Morgen word ik weer opgehaald. Na een week is de knot op mijn hoofd een vogelnest en het zout op mijn huid stevig vastgeplakt. Er groeien bloemen uit mijn hart. Ik ben natuur geworden. En de dagen zijn omgevlogen – misschien krijgt alles wat tussen de vogels leeft vanzelf een beetje vleugels. De tijd, de wolken, en ik.

alleen op het wad

Dag 7

Ik wandel een afscheidswandeling over het strand dat vannacht weer zee zal worden. Het alleen zijn, ­zonder de man met wie ik al jaren symbiotisch samenleef en die ik doorgaans met een stroom van appjes van mijn dag op de hoogte houd als we gescheiden zijn, en andersom, beviel me beter dan ik dacht. Het herinnert me aan onze begintijd, waarin hij nog vrachtwagenchauffeur was, doordeweeks van huis, en we elkaar hooguit sporadisch een sms’je stuurden met weloverwogen zinnen, meer een liefdesbrief dan het huidige haastige contact. Ik verlang na een week afzondering meer naar hem dan ooit én naar weer alleen zijn binnenkort. Afstand zorgt voor aandacht.

Vanaf mijn duin zeg ik plechtig de dingen gedag. Dag grond, dag zee, dag bijna volle maan, dag wolken, dag ree, dag onzichtbare kat, maar ik weet dat je er bent. Ik ben er ook. Ik ben er weer.

Meer lezen & luisteren

Tekst en fotografie Jantine Jongebloed

Promotional image

Van mental health tot goed nieuws

Flow nieuwsbrief

Wil je nog meer verhalen van Flow? Twee keer per week versturen we een mail met nieuwe artikelen.

SCHRIJF JE IN